twents schrijver die zijn tijd vooruit was

Geloof, streektaal, gezin en kunst

johan gigengack werd in 1933 in Hengelo geboren als telg uit een oud kermisgeslacht. Zowel zijn vader als moeder waren doof. Zes jaar later werd het gezin gecompleteerd met de geboorte van Johan’s zusje Corrie.

Guus en Marie Gigengack
Johan en zijn ouders
Op school
Johan en zijn zus Corrie in 1955
Lidy, 22 jaar
Huwelijk Johan en Lidy in 1957
Nieuwbouw in de stad
Gezinsleven met Lidy en de kinderen Erik, Frank, Ingo, Janet, Robert en Silvia
Bij Simon Vinkenoog in Amsterdam (1968)
Herfstwandeling in Volthe (1969)
Het dodenmasker van Johan Gigengack gemaakt door Wim van Oostrom, bij de hand van Lidy Gigengack. Foto Goaitsen van der Vliet.

Johannes Wilhelmus Maria (Johan) Gigengack werd geboren in Hengelo op 20 mei 1933, als eerste kind van Augustinus Willem (Guus) Gigengack en Maria Cornelia (Marie) Franken. Zijn vader stamde uit een oud geslacht van speellieden en kermisexploitanten, maar was vanwege zijn doofheid niet in staat om de kermisbranche in te gaan. Op het instituut voor doven in St. Michielsgestel werd hem het schoenmakersvak bijgebracht en daar ontmoette hij ook zijn latere vrouw. Zes jaar na de geboorte van Johan, op 24 november 1939, kregen zijn ouders een dochter, Corrie.

Vanwege de doofheid van zijn ouders ging Johan wat eerder dan gebruikelijk naar school. Dit om hem goed te leren praten en in contact met andere kinderen te brengen. Vanaf zijn derde verjaardag ging hij naar de bewaarschool van de zusters van het Kostbaar Bloed aan de Thiemsbrug in Hengelo. Daarna ging hij naar de St. Bernardusschool.

Volgens zijn jeugdvriend en klasgenoot Marinus van Rooy onderscheidde Johan zich op de lagere school van zijn vrienden. ‘Hij was anders dan wij, had bravoure. Hij liet zich zien, liep rechtop en nam gemakkelijk het woord.’ Johan blonk uit in verhalen schrijven en tekenen, aldus Van Rooy, en was dol op films, toneelstukken en de kermis.

Eerste blad

Na de lagere school kwamen beiden bij de jong-kajotters van de katholieke arbeidersjeugd (KAJ) terecht, waar ze een actieve rol speelden. Na enige tijd verhuisden de wekelijkse bijeenkomsten van de kajotters naar Johan’s ouderlijk huis. Geluidsoverlast vormde immers geen bezwaar. Vanaf zijn veertiende jaar werkte Johan bij Drukkerij Schutte & Stroop waar hij het vak van zetter en drukker leerde.

De aalmoezenier van de Hengelose kajotters, kapelaan Hegge, stimuleerde Johan om een priesteropleiding te volgen. Op zijn vijftiende begon hij aan het franciscaanse kleinseminarie in Megen (Noord Brabant). Hij vervolgde de opleiding in Zenderen bij de karmelieten. Johan raakte betrokken bij de oprichting van het verenigingsblad van de kajotters, De Korenaar en hij ontpopte zich als animator van het blad. Het blad dreef op donatiegelden. In zijn seminarietijd schreef hij ook zijn eerste boekje Geschiedenis van het geslacht Gigengack. Voor het genealogisch onderzoek maakte hij met zijn neef Ben Gigengack een lange reis per bromfiets die hen naar het grensgebied tussen West- en Oost-Duitsland bracht.
Het was zijn leraar Duits op het seminarie, pater Ribbert, die hem introduceerde op bijeenkomsten van streektaalregionalisten. Tot dat wereldje voelde Johan zich van meet af aan sterk aangetrokken. Na zes jaar kleinseminarie besloot hij om de priesteropleiding niet verder te vervolgen.

In 1955 lijkt Johan definitief voor het schrijverschap te hebben gekozen gezien zijn grote productie in dat jaar. Zijn eerste Twentse verhaal ’n Duuvel oet Gelre verscheen als vervolgverhaal in de Twentsche Courant. Tijdens zijn militaire diensttijd in de Elias Beeckman-kazeme te Ede schreef hij aan zijn eerste Twentse novelle Graedske. Dat onder meer leidde ertoe dat hij al na enkele maanden ontslag uit de dienst kreeg. Terug in Hengelo nam hij meteen actief deel aan de regionalistisch-literaire beweging in Twente. Daarbij werd hij gestimuleerd en gesteund door met name dichter Johan Legtenberg en meester Gerard Vloedbeld.

Vanuit de ouderlijke woning in Hengelo startte Johan in 1956 zijn Nedersaksische Uitgeverij. In datzelfde jaar bracht hij de eerste Twènterlaand en -leu en -sproake uit als podium voor de Twentse schrijvers en dichters. Het nieuwe periodiek wordt het officiële orgaan van de Twentsche Schrieverskring. De uitgave van het blad TLS eiste vanaf begin 1957 nagenoeg alle tijd die Johan beschikbaar had. Hij deed de uitvoering en exploitatie vrijwel helemaal zelf: kopij verwerven, de boer op om abonnees en adverteerders te acquireren, correspondentie, administratie, vergaderingen van de redactie, drukvoorbereiding, naar de drukkerij van de gebroeders Ten Tusscher in Borne en ten slotte het verzendklaar maken met handgeschreven banderolles. Om dit te kunnen doen moest hij in die jaren zijn persoonlijke schrijfambities ondergeschikt maken aan de ongekende idealen van de kring.

Gezin

Johan trouwde in Enschede op 29 maart 1957 met Maria Aleida (Lidy) Kronenberg. Lidy is het tweede kind uit een gezin van negen kinderen. Het gezin was afkomstig uit Drenthe.
Over de eerste ontmoeting in een danszaal in Enschede vertelt Lidy: ‘Ik was met vriendinnen uit dansen gegaan. Op een gegeven moment stond er een goedgeklede jongeman in het gedrang naar me te kijken, een glas chocolademelk in de hand. Bij het eerstvolgende muzieknummer kwam hij naar onze tafel, knikte en vroeg me beleefd ten dans. Tijdens het dansen spraken we met elkaar alsof we bekenden waren; ik voelde me direct bij hem op m’n gemak. Hij excuseerde zich voor zijn danskunst, want zei hij: “waar ik de laatste tijd ben geweest daar wordt niet gedanst”. Daarop schoot ik in de lach en legde uit dat het eerste wat mij te binnen schoot de gevangenis was. Het bleek dus het seminarie geweest te zijn.’ In 1958 werd hun eerste kind geboren, een jongen. De wens om een groot gezin te stichten werd in de jaren daarna werkelijkheid. Johan en Lidy kregen nog drie zonen en twee dochters. Gezin en bedrijf kregen plek aan de Beekstraat in de Hengelose binnenstad.

In 1961 schreef Johan de roman De boetenste duusternis. Hij wilde met deze Twentse novelle het schrijven in de streektaal naar de tegenwoordige tijd brengen. De streekliteratuur tot uitdrukkingsmiddel maken van actuele persoonlijke ervaringen, gevoelens, gedachten en idealen: ‘kan en mag ik in deze taal bestaan zoals ik ben... ?’ Met het schrijven van de roman hoopte hij ook een antwoord te vinden op die vraag.
Het boek bracht een heuse schokgolf in Twentse taalkringen teweeg. Voor Johan was het ongetwijfeld een enerverend jaar. Niet alleen vanwege het schrijven en uitbrengen van een zeer persoonlijk werk, maar ook vanwege enkele uitgesproken negatieve reacties uit conservatieve hoek. Bovendien overleed kort na het verschijnen van de roman zijn vriend en mentor ‘meester’ Gerard Vloedbeld. Gebeurtenissen die hem noopten om geen Twentse romans meer te schrijven en het met zijn tijdschrift over een andere boeg te gooien. De Twènterlaand en -leu en -sproake ging over in een nieuw blad, de Twentse Post. Uiterlijk en opzet waren beduidend anders waarbij de streektaal niet meer alleen de hoofdrol kreeg. Was de Twènterlaand uitgesproken traditioneel, de Twentse Post schonk in grote mate aandacht aan actuele ontwikkelingen in Twente. Beginnende en gevorderde kunstenaars kregen een podiumplaats in het blad en ook spiritualiteit kreeg een plekje. Zijn betrokkenheid bij de regionale kunstenaars blijkt bijvoorbeeld ook uit zijn deelname aan een plakactie in het kader van een kunstenaarsprotest.
Behalve de kenmerkende illustraties van Piet Verberne deed Johan vrijwel alles voor het maandblad zelf. Van onderzoek, interviews, (eind)redactie en fotografie tot en met vormgeving, zetten, drukken, vergaren en verzenden van het blad en de bijkomende secretariële en administratieve beslommeringen. Hij werkte er dag en nacht aan en onderhield er een gezin met zes kinderen van. Voor enkele weken vakantie per jaar was er praktisch geen gelegenheid. Toch vond Johan nog tijd voor het schrijven en uitgeven van ander werk.

Spiritualiteit

In 1971 verschijnt zijn boek De trap der vergezichten. Het onderscheidt zich van zijn eerdere werk omdat het helemaal in het Nederlands is geschreven en ook geen betrekking heeft op de Twentse taal. Wel speelt het zich af in het milieu van Twentse beeldende kunstenaars. Verder kent de thematiek van het boek raakvlakken met die van zijn eerdere boeken. Waren in Graedske en De boetenste duusternis religie, relaties en liefde belangrijke thema’s, in De trap der vergezichten zijn dat onder meer religieuze waarneming, mystieke bewustwording en collectiviteit.
In dit boek beschrijft Johan de zoektocht naar spirituele symboliek in kunstwerken van regionale beeldende kunstenaars. Hoofdpersonen in dit essay zijn, naast Johan zelf als ik-figuur en gids, zijn vrouw Lidy en zijn kunstvrienden Jan ten Voorde, Mark Wessels, Wim van Oostrom, Jan Baetsen, Bert Meinen en Tonnie Uylenburg.

Uitgever Witkam vroeg Johan in 1974 om één of meer boeken samen te stellen over Twentse woorden en uitdrukkingen. Niet alleen maakte dit voorstel diepe indruk, het betekende voor Johan ook het begin van een verwerkingsproces, bijna dertien jaar na de rel rond De boetenste duusternis. Het resulteerde in intensief veldwerk gedurende 1974 en 1975, waarbij Johan langs de oudste Twentse boeren trok om uit hun mond de vele benamingen en zegswijzen op te tekenen. Hij zou het verschijnen van het eerste deel van Twentse woorden en gezegden in 1979 zelf niet meer meemaken. Vervolgens raakte Johan in 1975 opnieuw betrokken bij de Twentse taalbeweging toen een nieuwe Kreenk vuur de Twentse sproak werd opgericht.

Na een korte periode van klachten overleed Johan Gigengack plotseling op 18 oktober 1976 aan een hartaanval. Lidy en de kinderen (dan van 9 tot 18 jaar) bleven geschokt achter. Johan’s vriend kunstenaar Wim van Oostrom maakte daags na het overlijden in de aula van het toenmalige Gerardus Majellaziekenhuis een dodenmasker van zijn opgebaarde lichaam.

Naast anderen sprak Jan ten Voorde bij de begrafenis een afscheidswoord uit, in het bijzonder namens de kring van bevriende kunstenaars. Zie: Grafrede namens de kunstbroeders.

De wereld was voor zijn vele familieleden en vrienden een stuk leger geworden met het heengaan van Johan Gigengack. De herinnering aan hem en het werk dat hij in zijn betrekkelijk korte leven heeft nagelaten, strekken hen tot troost.

<    >

Johan Gigengack als kind
Strak in ’t pak
Gek op de kermis
Klassefoto op de St. Bernardusschool met Johan staand als derde van links in de middelste rij
De kapel van het gymnasium St. Antonius in Megen (N.Br.)
Johan en Lidy Gigengack in zomer van 1957 in de Hengelose Marktstraat
Johan in de deuropening van het onlangs betrokken huis aan de Beekstraat
Bij een nachtelijke actie posters plakken tegen het kunstbeleid (tweede van links)
Johan in 1962
Met Wim van Oostrom in Almelo (1963)
Jan ten Voorde spreekt bij de begrafenis. (1976)
Foto Wim van Oostrom